Zondag 3 januari 2021

Vandaag lezen we Micha 6:1-8: een oproep aan het volk van Israël om goed en eerlijk te leven. Dit stukje hoort bij de bekendste teksten uit de zogenaamde Kleine Profetenboeken. Dat is een verzameling van twaalf boeken waarin de lessen van profeten uit verschillende momenten in de geschiedenis van Israël zijn opgeschreven. Het boek Micha is genoemd naar een profeet uit Juda, uit het plaatsje Moreset-Gat, 35 kilometer ten zuidwesten van Jeruzalem. Micha was waarschijnlijk een van de leiders van zijn stad.

De tekst van vandaag is vormgegeven als een rechtszaak. God klaagt zijn volk aan, met de bergen en heuvels als getuigen. Hij doet dat op een ironische manier: in plaats van te zeggen wat het volk verkeerd heeft gedaan, vraagt God eerst wat Híj misdaan heeft. Heeft Hij het volk ooit slecht behandeld? Als ze terugdenken aan de bevrijding uit Egypte en de manier waarop God hen in de woestijn beschermde, hebben ze dan ooit iets te klagen gehad? Die vraag stellen is hem beantwoorden: God is er niet verantwoordelijk voor dat het nu zo slecht gaat tussen Hem en het volk.

Het volk reageert verontwaardigd (vers 6): wat wil God dan van hen? Ze houden zich keurig aan de voorschriften voor offers – moet er dan nog iets bij? De dingen die zij vervolgens noemen zijn zo overdreven groot en kostbaar dat meteen duidelijk is dat ze vinden dat God iets onredelijks van hen vraagt, of misschien zelfs iets onmogelijks.

Maar volgens Micha is niets minder waar. God wil geen overdreven grote offers. De mensen hoeven trouwens ook niet te stoppen met offers brengen en God loven. Maar die handelingen moeten dan wel onderdeel zijn van een leven waarin God echt centraal staat. Daarin komen hart, houding en handelen overeen. In het Hebreeuws staat er dat je eerlijkheid en trouw moet liefhebben. Als je dat doet, kun je niet anders dan omzien naar mensen die het minder goed hebben. Niet om in een goed daglicht te komen bij God, maar vanuit liefde voor God en de mensen.